De winter omarmt ons met kille woorden en in de duisternis van de schoonheid en in het donker van haar ogen breken enkele zinnen; sijpelen tot ons door, en ik zie haar overal en overal is zij niet behalve in onze dromen wij armzaligen die haar aanbaden en misbruikten zoals de dageraad de nacht haar sluier ontneemt en met haar koude licht messen steekt door onze ogen zo vol van haar en van onze beschaamde eenzaamheid.